vorige pagina

 

 

“GROENHEID”

 

 

‘Ooit’ toen er nog geen huizen waren, en mensen leefden in holen en onder het dennen-groen, groeiden mensen op tussen het natte gras en groen gebladerte.

 ‘Dát zal het zijn’, waarom ik me zo thuis voel in dit bos, met de stilte van zacht brekend takkengeluid, het geruis van gebladerte, tjilpende vogels, en het zonlicht dat ruimte laat zien tussen de bomen en het struikgewas.

 Hier kan ik uren aanwezig zijn zonder naar huis terug te verlangen, want hier ‘ben ik thuis’, en is de ‘wereld’ een gonzend achtergrondgeluid, dat in de verte massa’s mensen doet vermoeden.

 

Het is hier fris, te fris bijna om stil te zitten. De herfst is al begonnen met het ‘versterven’ van haar zomertooi, maar de zon schijnt er nog mooi op los, in de toppen van de bomen ‘waaronder ik zit’. Dat geeft verkoeling alom, dat verkwikkend werkt voor de stramheid van mijn benen.

 Hier verbonden te zijn met al het levende, groeiende en scheppende, in ‘groeikracht’, een groei als eeuwigdurende voortgaande onvergankelijkheid. Dat het ‘tegen-over’ is, dat we in de religie, Gods geschapen evenbeeld noemen, maar in de natuur pure ‘ontstaanswerkelijkheid’ is.

 GROENHEID …

Wij kunnen dit horen, zien en ervaren, proeven en aanraken, er in verwondering van genieten. Ook dit plekje op aarde, wat op ‘dit’ moment door mijn voeten wordt toegeëigend, staat in relatie met, wat Hildegard van Bingen “Groenheid” heeft genoemd.

 Met die betekenis dat je als mens deel uitmaakt van een ‘levende orgie’ aan veelsoortige levensvormen. Waar je als ‘mens’ op een bijzondere manier boven uitstijgt.

 Deze ‘levensvatbaarheid’, die overlevingskunst, dat door kennis en ervaringsvermogen, ons, door tastend en zoekend, zichtbare en onzichtbare waarheden heeft doen ontdekken, ‘in ons levende bestaan’. Is wat ons meer menswaardigheid kan opleveren, als wij er open voor staan, ervan genieten, en het delen met elkaar.

 

Anthoon

1 oktober 2013

Onder Dekkerswald

Nijmegen